Op 2 april 2014 gaf Erik Lindner (Den Haag 1968) op uitnodiging van de afdeling Nederlands een lezing/interview aan de Université de Liège (Luik) voor de studenten van de opleidingen Nederlands en Tolk/vertaler.

Met de vier dichtbundels die hij sinds 1996 publiceerde, heeft Lindner een vaste plaats in de Nederlandse poëzie ingenomen: een scherp observator met een bijzonder talent voor montage. Beelden die hij op straat lijkt te vinden groepeert hij tot gedichten waarin elke regel of strofe een sprong kan maken naar een nieuw gezichtspunt. Hoewel de toon van deze kale notities nuchter en precies is, wordt het nergens duidelijk wie kijkt en wat er precies gebeurt. De dichter houdt zich op de achtergrond, via een onpersoonlijk oog neemt de lezer onopvallende gebeurtenissen waar. Het spektakel waar we doorgaans naar zoeken wordt hier geweerd. In Lindners werk bestaat de werkelijkheid uit concrete toevalligheden.

In zijn debuut Tramontane (1996) was die samenhang nog anekdotisch en autobiografisch gekleurd. Wel tekende zich al af dat het de dichter om een alternatief perspectief gaat, om beter kijken, tot aan wat hij met Walter Benjamin de ‘rand van de mens’ noemt. Bij de rand van de blik lijkt de wereld voor ons op te houden; zie daar het permanente gezichtsbedrog waar we het mee te doen hebben. In zijn strijd daartegen loste Lindners poëzie in zijn tweede bundel Tong en trede (2000) bijna op in het wit. In later werk wordt die gezichtsbeperking echter aanvaard door haar niet enkel als iets negatiefs te beschouwen.

In zijn twee recentste bundels Tafel (2004) en Terrein (2010) legt Lindner zich toe op het creëren van beperkte blikvelden. Door verschillende observaties tot een gedicht te smeden, ontstaan er kleinschalige beeldsequenties die – en dat is het buitengewone van dit werk – een groot gevoel van ruimte geven door de vele minieme verschuivingen. De schrijfkamer, het trappenhuis, het braaklandje, de vluchtstrook – het zijn vergeten plekken waar Lindner ons op attendeert. Hij maakt poëzie van en voor het wakkere oog. Deze postmoderne flaneur struint de randen van de stad af om te zien wat je vindt als je de historische stadsharten met hun visuele clichés achter je laat.

Als een cultural transmitter in hart en nieren verzorgde Erik Lindner tussen 1998 en 2003 de literaire programmering van het Parijse Institut Néerlandais, het jaar daarop was hij poet in residence bij poëziecentrum CipM in Marseille. In die jaren sloeg hij bruggen tussen de Nederlandse en de Franse poëzie, bracht dichters met elkaar in contact, en verzorgde een bloemlezing van Nederlandse poëzie in Franse vertaling. Ook zelf werd hij vertaald: niet alleen in het Frans, maar ook in het Duits en Italiaans verschenen inmiddels bundels¹.

Lector Johan Sonnenschein interviewde Lindner niet zozeer over deze rol als bemiddelaar tussen talen en culturen als wel over de totstandkoming van zijn in 2013 verschenen debuutroman Naar Whitebridge, waarin een jonge tiener voor een half jaar verhuist naar Schotland. De stille natuur rondom het Loch Ness biedt hem de kans zijn zijn zintuigen optimaal te scherpen en zijn complexe thuissituatie te verruilen voor een meer bevredigend van-huis-zijn.

Le 2 avril 2014, sur invitation du service de néerlandais, Erik Lindner (La Haye 1968) est venu faire une lecture / conférence à l’Université de Liège pour les étudiants en néerlandais (LLM et Traduction / Interprétation).

Erik Lindner a publié quatre recueils de poésie depuis 1996, grâce auxquels il s’est fait une place solide au sein de la poésie néerlandaise : celle d’un observateur subtil doué d’un talent particulier pour le montage. Des images qu’il semble avoir trouvées dans la rue sont assemblées en poèmes où chaque vers, chaque strophe peut constituer un saut vers un nouveau point de vue. Malgré le ton sobre et précis de ces notes dépouillées, il n’apparaît jamais clairement qui regarde, ni ce qui se passe exactement. Le poète reste en retrait, et le lecteur observe les événements d’apparence anodine à travers un œil impersonnel. Le spectaculaire habituellement recherché est ici tenu à distance. Dans l’œuvre d’Erik Lindner, la réalité se compose de hasards concrets.

Dans son premier recueil Tramontane (1996), la cohésion était encore anecdotique et teintée d’éléments autobiographiques. Il en ressortait cependant déjà que le poète recherche une perspective alternative, qu’il aspire à mieux voir, jusqu’à ce qu’il appelle avec Walter Benjamin le « bord de l’homme ». Au bord du regard, le monde semble s’arrêter pour nous, telle est l’illusion d’optique permanente à laquelle nous devons nous résigner. Dans sa lutte contre cette illusion, les poèmes du deuxième recueil d’Erik Lindner, Tong en trede (Langue et marche, 2002) se dissolvaient presque dans le blanc. Dans la partie plus récente de son œuvre, il accepte toutefois cette limitation du regard, en ne la considérant pas comme une chose purement négative.

Dans ces deux recueils les plus récents, Tafel (Table, 2004) et Terrein (Terrain, 2010), Lindner s’attache à créer des champs de vue resserrés. Par l’association d’observations différentes au sein d’un poème, naissent des séquences imagées à petite échelle qui – et c’est là ce qui fait la particularité de l’œuvre – créent une forte impression d’espace au moyen d’une accumulation de glissements minimes. Le bureau où il écrit, la cage d’escalier, le terrain vague, la bande d’arrêt d’urgence : autant de lieux oubliés sur lesquels Erik Lindner attire notre attention. Il écrit une poésie de et pour l’œil éveillé. En flâneur postmoderne, il explore les bordures de la ville pour voir ce qu’on peut découvrir quand on tourne le dos aux cœurs historiques et à leurs clichés visuels.

Passeur interculturel dans l’âme, Erik Lindner s’est occupé entre 1998 et 2003 de la programmation littéraire de l’Institut néerlandais à Paris. En 2004, il a résidé en tant que poète invité au centre de poésie CipM à Marseille. Durant ces années, il a jeté des ponts entre poésie néerlandaise et poésie française, il a mis en relation des poètes et édité une anthologie de poésie néerlandaise en traduction française. Ses propres poèmes ont aussi été traduits : à ce jour, des recueils ont paru non seulement en français, mais aussi en allemand et en italien¹.

Notre lecteur Johan Sonnenschein a questionné Erik Lindner moins sur ce rôle de médiateur entre différentes langues et cultures, que sur la naissance de son premier roman, Naar Whitebridge (Vers Whitebridge), paru en 2013. Il raconte l’histoire d’un jeune adolescent quittant les Pays-Bas pour aller vivre six mois en Ecosse. La nature sauvage autour du Loch Ness lui permettra d’aiguiser ses sens, mais aussi d’échanger sa situation familiale problématique contre une vie en extérieur plus satisfaisante.

Voorafgaand aan het gesprek maakten we van de dichter een filmer, gaven hem een camera in handen en maakten een wandeling door Luik. De weerslag van die escapade, met overdenkingen over kijken en dichten en hoe die twee elkaar voeden of juist in de weg zitten, ziet u hier.

Avant l’entretien, nous avons fait du poète un cinéaste : nous avons mis une caméra à sa disposition et nous sommes partis nous promener dans Liège. Voici le résultat de cette escapade, accompagnée de quelques réflexions sur la façon de regarder et d’écrire de la poésie, et comment ces deux activités peuvent se nourrir ou au contraire ce gêner.

Kim Andringa & Johan Sonnenschein
Juin 2014